< 1 pagina terugbladeren
Snelweg Toen ik de snelweg naderde, dacht ik enkel aan mijn wilsverklaring en schriftelijke testament. Dat is niet iets waar ik gewoonlijk over nadenk; ik ben niet ongeneeslijk ziek of buitengewoon gefixeerd op doodgaan, hoewel rijden op de snelweg gevaarlijk kan zijn. Maar vandaag moest ik me er wel mee bezighouden, want ik was op weg naar het kantoor van mijn advocaat om het hele zaakje eens fatsoenlijk te regelen. Maar goed, ik houd van rijden en ik houd van auto's en ik houd vooral van trucks, dus rijden is voor mij eerder een genot dan een ergernis, en meestal vind ik het wel aardig van hier naar daar te komen in mijn CP Golden Eagle jeep met vierwielaandrijving en verlengde wielbasis. Mijn jeep herken je aan de adelaar die zijn vleugels uitslaat op de motorkap én aan zijn acht cilinders, waarmee hij meer acceleratievermogen heeft bij het beklimmen van een heuvel dan de doorsnee auto op de weg. Eigenlijk kun je gerust stellen dat ik houd van mijn jeep en dat we het prima met elkaar kunnen vinden, vrouw en auto. Niet dat ik overdreven op mijn auto gesteld ben, dat geloof ik niet, hoewel ik hem nu en dan misschien een beetje vermenselijk. Laten we het erop houden dat ik zeer innige gevoelens voor hem koester. Hoe dan ook, ik reed de snelweg op en dacht aan mijn erfgenamen en aan hoe ze zouden reageren als ze na mijn overlijden stukjes van mijn leven in ontvangst zouden nemen en wat mijn advocaat zou denken van mijn vrijgevigheid en hartelijkheid, toen een truck met oplegger opzij van mijn jeep kwam en in plaats van te passeren zij aan zij met me bleef oprijden, in mijn eigen tempo. Het was een truck met achttien wielen, glanzend verchroomde deuren, een pikzwarte motorkap,
verchroomde bumper, het lange, lange, lange onderstel van een dieplader die helemaal niet was
verroest (een bijzonderheid voor een oplegger), enorme banden (ze kwamen stuk voor stuk ter hoogte
van mijn buitenspiegel) en een rood met goud embleempje op de deur. Afgezien van de naam Jan Drieven
bestond dat uit een plaatje van twee rode, naar elkaar toe gekeerde kardinaalvogels. Ik zie er eerlijk gezegd behoorlijk opwindend uit achter het stuur, en truckers hebben iets
met lang, wapperend, blond haar. En aangezien Jan die heuvel lang niet zo snel kon beklimmen
als ik, net zomin als een schildpad harder kan lopen dan een gazelle, ging ik een pietsje
langzamer rijden. Ik dacht liever aan trucks en aan een flinke kerel achter het stuur dan aan de
dood, dus bleef ik naast dat bakbeest hangen terwijl we zij aan zij die helling opreden. Boven aan de heuvel maakte Jan zich van me los en schoot naar voren, de helling af. Ik
realiseerde me dat je een spelletje samen moet spelen, en dus ging ik van de meest rechtse naar
de meest linkse rijstrook (Jan zat op de middelste) en reed hem voorbij met een snelheid van
honderddertig kilometer per uur, zonder zelfs maar over mijn schouder te kijken om te zien hoe
die trucker eruitzag. Het valt niet mee een jeep onder controle te houden bij een dergelijke snelheid, en tegelijkertijd
naast je te kijken naar wat zich daar aan je opdringt, maar ik deed het toch maar, ervan uitgaande
dat mensen niet doodgaan als ze op weg zijn om hun testament op te maken. Die kerel, de trucker
Jan Drieven, zag er echt geweldig uit. Beter dan de meesten - en ik heb er met heel wat gestoeid. Terwijl ik naar hem keek, moet hij ook naar mij hebben gekeken want vanonder die zwarte motorkap kwam een luide, lage, resonerende claxonstoot; Jan stak de loftrompet, om het zo maar eens te zeggen. Het zou niet juist zijn voor een dame om terug te toeteren, en dus glimlachte ik maar een beetje en voerde de snelheid nog wat verder op. Maar Jan liet zich niet op stang jagen. Hij bleef achter en wachtte gewoon tot ik weer zou terugvallen. Dat deed ik, want kwijtraken wilde ik hem niet, waarop hij nog langzamer ging rijden. Opnieuw paste ik me aan. Ik raakte meer en meer in vervoering vanwege zijn verbeeldingskracht op de weg. Onze snelheid was bijna legaal toen het tot me doordrong dat Jan zijn richtingaanwijzer uit had.
Hij ging de weg af bij de volgende afslag, die leidde naar de Moerdijk brug. Ik was niet van plan
hem kwijt te raken en zijn route zou me toch wel brengen naar waar ik wezen wilde; de weg was
langer, maar ongetwijfeld beter. Zonder elkaar nog te hoeven aankijken, overheersten we zij aan zij de hele brug; er was niemand
die ons zou kunnen passeren. Het was niet zozeer dat we erop uit waren ons de weg toe te
eigenen, maar we konden op deze heldere ochtend eenvoudig niet zoveel aandacht opbrengen
voor de verlangens van anderen. Toen we de eerste piek hadden bereikt, reed Jan iets voor me
uit, niet meer dan een neuslengte, en ik nam aan dat hij van me verwachtte dat ik daar op een
of andere manier op zou reageren, niet noodzakerlijkerwijs door hetzelfde te doen, maar toch.
Ik koos ervoor mijn snelheid iets in te houden en hem voorop te laten gaan, terwijl we
voortraasden over de stijgende en dalende weg over het water. Het zou belachelijk zijn om nu te ontkennen dat we de liefde bedreven, want we realiseerden
ons allebei dat dat het geval was en we leken er geen genoeg van te krijgen. Maar toen we de
volle lengte van de brug achter ons hadden gelaten en het einde van de overspanning naderden,
trad een lichte vermoeidheid in, alsof we langzamerhand uitgeput raakten. Uitputting, onderweg,
is niet echt een vervelend gevoel; het is zelfs tamelijk aangenaam, vredig en zachtaardig. Het
gaat gepaard met gebrom in plaats van gebrul. Nu de brug tot ons verleden behoorde, voelden de
trucker en ik ons met elkaar verbonden: we hadden dit samen doorstaan. En toen we het stoplicht
aan het einde van de brug naderden - hij reed weer naast me, het licht stond op rood - kwamen we
tot stilstand. |