Ze had geen tijd of zin om op de brutale, verleidelijke glimlach en harde rondingen van de
mannen te letten. Ze had het te druk met hen interviewen, hen hun intiemste verhaal te ontfutselen
voor een onderzoek dat ze deed naar contactadvertenties. Nou ja, soms gingen ze iets te ver.
Nadat ze hun heerlijkste of pijnlijkste ervaringen aan een openhartige, aantrekkelijke vrouw
als zij hadden bekend, in zo'n intieme omgeving als een bar of hun slaapkamer, was het
vanzelfsprekend dat ze met haar naar bed wilden. Zij bezat tenslotte hun geheimen en daarom was
het logisch dat zij haar wilden bezitten.
Maar ze zwichtte nooit. Ze beschouwde de mannen stuk voor stuk als proefpersonen, voer voor
haar verbeelding. En elke donderdagavond om twaalf uur, in welke stad ze ook was, kon ze met
een zuiver geweten tegen Jan aan de telefoon zeggen: `Ik mis je.'
Hij vroeg nooit of ze hem `ontrouw' was; zulke woorden gebruikten ze niet.
Ze verheugde zich op haar volgende stopplaats - Gent, een stad waar ze vier van haar wildste,
losbandigste jaren had doorgebracht. Dat bracht studeren nou eenmaal met zich mee, zelfs aan
een bedaagde, oude universiteit als de RUG.
Toen ze in haar hotel aankwam, lag er een bericht voor haar. Het was van een van haar
proefpersonen uit Gent, die een contactadvertentie had gezet die ongeveer als volgt luidde:
Vrijgezel, aantrekkelijk, geld genoeg, wil graag RUG-student ontmoeten die van mannen houdt die
van paarden houden.
Het was zo'n wat zij noemde een `te-mooi-om-waar-te-zijn-advertentie' waar ongetwijfeld een
addertje onder het gras zat. Dat hij een RUG-student zocht, wekte haar achterdocht; haar oude
alma mater had academische status, maar bitter weinig sex-appeal. Aan de andere kant, een
RUG-student kon zowel op een man als een vrouw slaan. Maar dat van die paarden intrigeerde haar.
De laatste keer dat ze had paardgereden was op haar achtste geweest in de dierentuin, maar
beelden van klassieke, mythologische centauri - half mens, half paard - draafden 's nachts door
haar dromen en haalden haar uit haar slaap. Dan ging ze geschrokken rechtop zitten, klaar om met
ze mee te rijden, teleurgesteld dat ze achter moest blijven. Ze verheugde zich op dit interview.
Ze wilde weten wat hij had ontdekt over vrouwen die van mannen houden die van paarden houden.
`Een zekere Johan van der Tak', zei de receptionist, `heeft gebeld om uw afspraak van donderdag
op zijn landgoed te bevestigen. Hij vraagt of u het interview te paard kan doen?'
`Natuurlijk,' hoorde ze zichzelf hardop zeggen. Ze kon interviewen in helikopters, bubbelbaden,
overal waar ze maar wilden.
Gelukkig had ze de vijf interviews van woensdag allemaal in het hotelcafé kunnen houden. Tegen
middernacht was ze doodmoe, haar hoofd tolde van de liefdesverhalen van anderen. Maar het
meedogenloze gebonk van de hoteldisco op de begane grond hield haar urenlang uit haar slaap.
In gedachten zag ze stelletjes in snaarstrakke jumpsuits op en neer springen, lachen en flirten,
door de gangen heen en in elkaars bed dansen. Misschien zouden ze haar kamer binnen komen, zich
op haar storten, over haar heen dansen. Ze huiverde van walging en angst, ging rechtop zitten en
keek naar haar gesloten deur, bang dat de lange maanden zonder Jan haar in een kille observator
van andermans hartstocht hadden veranderd, niet meer in staat tot erotische gevoelens, al geschokt
door de geluiden van een vrijpartij. Ze bezwoer haar angst met een beeld in haar gedachten van
Jan die ondersteboven in zijn laarzen aan de rekstok hangt, iets wat hij elke dag na het werk
deed. Ze vond het leuk naar hem toe te gaan als hij op zijn kop hing en haar armen om zijn heupen
te slaan. Hij sloeg zijn armen dan ook om haar heen, duwde zijn neus tussen haar dijen en likte de
binnenkant van haar benen.
Ze trok het kussen over haar hoofd en huilde een beetje. Maar niet erg. Ze huilde nooit erg
als ze alleen was.
Op donderdag reed ze langs rijen appelbomen die zich als gouden kettingen door de boomgaard
slingerden. Het was zijn boomgaard, of liever gezegd, de boomgaard van de familie Van der Tak,
op het landgoed van de familie Van der Tak, en ze reed er langs in haar Budget huurauto. Even
later parkeerde ze haar auto bij de stallen van de familie Van der Tak waar Johan - en Aladdin -
haar opwachtten.
Johan was niet haar type natuurlijk - te jong, te lang, te macho met die arrogante vlammend rode
snor van hem. Ze hield meer van mannen die klein waren zoals zij, en lief en eenvoudig zoals Jan.
Maar objectief gezien was hij,wel `aantrekkelijk', dacht ze. Zelfs sexy - met van die eindeloze
benen die jeansreclames opluisteren. Hoewel hij zelf niet bepaald een dure jeans aanhad - met
scheuren in de knieën - en tot aan zijn enkels in de paardestront stond. Waar ze wel van onder
de indruk was waren zijn ogen, felgroen als jonge bladeren, net als die van Alain - haar broer.
Ze stelden zich aan elkaar voor. Hij veegde zijn hand aan zijn bruine werkhemd af en gaf haar
een hand. Ze was zich er plotseling van bewust dat ze helemaal in het wit was - witte broek, haar
nieuwe witte gymschoenen, een ivoorkleurige angoratrui. En terwijl ze zich afvroeg of ze haar
ongenaakbare imago niet een beetje te ver doorvoerde, zette ze haar recorder aan.
`Vertelt u eens, waarom wilde u een contactadvertentie plaatsen?' vroeg ze. Dat was altijd
haar opwarmertje.
`Ach, ik weet niet.' Hij deed de staldeur open, en een groot ravenzwart paard draafde naar
buiten. `Ik geloof dat ik te verlegen ben om zomaar op een intelligente, mooie vrouw af te
stappen. Hoewel ik nu wel tegen u praat.'
`Dat is iets anders,' zei ze. `Nu zijn we bezig met een interview.'
`O, ja,' zei hij, terwijl hij de glanzende vacht van het paard roskamde.
`We zouden dit interview te paard doen, weet u nog?'
`Zeker.' Hier was ze bang voor. `Waar is het andere paard?'
`O, Aladdin kan ons alle twee dragen. Hij is jong, maar sterk.'
`Net als u?' schertste ze, er niet op bedacht dat hij zo erg zou blozen.
`Ik rijd het liefst ongezadeld,' ging hij verder. `Dat vindt Aladdin ook het fijnst. Vindt u
het erg om ongezadeld te rijden?'
Ze haalde haar schouders op. Het was haar allemaal om het even. Hoewel het woord `ongezadeld'
beelden hij haar opriep van onverschrokken rodeocowboys op zilverkleurige paarden die bokten en
steigerden totdat de cowboys in het stof vielen.
Maar Aladdin was niet zilverkleurig. Hij was zwart met een lange witte bles vanaf het midden van
zijn voorhoofd tot aan zijn neusvleugels, die wijd werden opengesperd toen hij mensen rook.
Zijn eigen geur was sterk en zoet en bedwelmde haar zintuigen die daar niet aan gewend waren.
Om haar evenwicht te bewaren keek ze hem recht in zijn oog, dat vanonder zijn manen omlaag blikte.
Dat oog, zo groot als de vuist van een baby, diep en donker als de aarde, staarde recht haar ziel
in en leek te zeggen: `Hou je vast, schat, we gaan vliegen.'
Ze verlangde ernaar dit reusachtige, raadselachtige beest te interviewen. Ze wilde hem naar de
geheimen vragen van de woeste ongebreidelde geest die avond aan avond door haar dromen galoppeerde.
Johan haalde twee grote rode appels uit een tas. `Hier,' zei hij. `Als jij hem daarmee afleidt, doe
ik het bit in.'
Hem afleiden? Ze overwoog om met de twee vruchten in één hand te jongleren, iets dat haar broer
Alain haar had geleerd. Maar zo'n simpele truc zou een dier van Aladdins omvang vast niet
imponeren. Ze stak de grootste appel naar hem uit zodat hij die met zijn gevoelvolle oog
kon onderzoeken, maar voordat ze het wist had hij de appel uit haar hand opgeschrokt. Zijn mond
was één grote schuimige smeerboel, hij kwijlde over haar witte broek heen, en Johan was nog niet
eens met het bit gekomen. Ze nam zich voor de tweede appel niet zo snel af te staan. Ze hield
de appel net buiten Aladdins bereik, draaide hem heen en weer, liet het zonlicht op de schil
spelen. Het paard deed een stap naar voren. Zij deed een stap naar achteren. Hij snoof, nam nog
een grote stap, en zij hield hem de appel voor, maar trok hem terug voordat hij meer dan een
klein hapje ervan had kunnen nemen. Hij kauwde en smakte, haar strak aankijkend, met de blik van
een krijger, uitdagend. Ze hield de appel achter haar rug en wiegde heen en weer terwijl
Aladdin zijn hals rekte en hinnikte. Ze holde een paar meter achteruit, en zodra Aladdin haar
had ingehaald, gaf ze hem de half opgegeten appel. Hij verslond hem gulzig, zijn natte lippen
streelden haar handpalm. Ze lachte en schudde het vruchtvlees van haar broek toen Johan met het
bit verscheen.
`Oké,' zei hij. `Leid hem nu af met de appels.'
Aladdin hoefde niet meer afgeleid te worden. Hij aanvaardde het bit, als een krijger die zijn
helm aanvaardt, zijn oog op haar gericht. Ze stegen op en reden het pad af. Eerst gingen ze
stapvoets, daarna reden ze in draf en in handgalop, en toen leken ze te vliegen. Ze herkende het
gevoel - buiten zinnen en buiten adem - van de achtbaan die omhoog en omlaag denderde en van
bruisende watervallen en seks met Jan tijdens die heftige, romantische eerste twee maanden. Later
was seks met Jan niet echt wild meer; eerder teder, liefdevol, goed. Maar niet dat onbesuisde en
onbegrensde gevoel; daar kenden ze elkaar te goed voor. Ze waren het stadium gepasseerd van die
eerste, duizelingwekkende, hemelverpletterende marathon vrijpartijen. Nu bedreven ze ongeveer
twee keer per week de liefde. Het was kalme, vertrouwde, 'volwassen' seks.
Maar nu was daar weer dat gevoel met een hoog octaangehalte, op een ongezadeld paard door de
wind in de herfst achter de sterke lenige rug van een miljonair.
`Wil je galopperen?' fluisterde hij. `Ik wil galopperen,' zei ze. Haar armen om zijn middel.
Haar benen, die inmiddels besmeurd waren, klemden ze steviger om Aladdins flanken. Het was als
in haar terugkerende droom, waarin ze op het mythische wezen, half mens, half paard, reed.
Ze vroeg zich af of Jan haar kon zien. In gedachten zag ze hem ondersteboven hangen in de tak
van een appelboom en naar haar kijken. Zijn ogen waren helder en blauw als zwembaden. Ze kon
niet zeggen wat de ogen zagen, maar ze maakten haar zenuwachtig. Ze drukte zich steviger tegen
Johan aan en voelde zijn warmte door zijn zachte flanellen overhemd. Het kon haar niet schelen;
ze vloog door brandende hoepels.
`Nu moeten we weer op een draf overgaan,' zei hij. `Dan kun je me interviewen.'
De roodgouden vegen vertraagden tot bomen; hun onstuimige vlucht was ten einde. Maar haar hart
galoppeerde nog steeds, haar dijen vonkten. Vaart minderen was wel het laatste wat ze wilde.
Ze wilde de teugels overnemen en vliegen. Maar in plaats daarvan veegde ze het bezwete haar uit
haar ogen en controleerde haar recorder. Aladdin klepperde voort, zijn scherpe ruggengraat sneed
in haar kont.
`O, ja, het interview,' herhaalde ze. `Goed... vertel me eens... over vrouwen die van mannen
houden die van paarden houden.'
Je bedoelt vertellen wat we samen gedaan hebben?' Hij draaide zich om, met fonkelende jadegroene
ogen. `Maar ik praat nooit met een vrouw over mijn ervaringen met andere vrouwen. Dan worden ze
jaloers.'
`Hoor eens,' zei ze, `dit is mijn werk. En ik heb toch geen enkele reden om jaloers te zijn?'
`O, nou, in dat geval... Even kijken, op mijn eerste afspraakje had ik cowboylaarzen aan en een
strakke zwarte broek en verder niets. Ze was mooi. Met zonsondergang reden we de boomgaarden in
en op de terugweg scheen de maan. We gaven elkaar een massage en deden elkaars kleren uit, een
voor een. Ze had een zachtoranje satijnen slipje aan met van die strikjes...'
Ruim een uur lang fluisterde hij geile verhalen over contactadvertentie-veroveringen in haar oor
terwijl haar recorder draaide, Aladdin voortdraafde en haar bekken zachtjes tegen Johans
onbetaalbare heupen werd geduwd.
Ze werd eigenlijk nooit aangetrokken door het geld dat een man had. Ze had in ieder geval niet
van Jan gehouden omdat hij vijftig Euro meer huur per maand betaalde dan zij. Ze vond het zelfs
al vervelend als een man haar lunch betaalde. Dan had ze namelijk het gevoel dat ze hem iets
schuldig was. Maar een man met miljoenen- geërfde miljoenen - was iets anders. Ze zou er niet
mee zitten om zich door hem te laten onderhouden.
`Wil je weer galopperen?' fluisterde hij met een stem als ruisende bladeren.
'Ja!' Ze begroef haar gezicht in de zoete muskusachtige geur van zijn haar. Hij had sproeten op
zijn oren. Ze had zin die te kussen. Maar deed het niet. Ze stegen weer op en vlogen. Terug
naar huis.
Haar bandjes waren op. Haar kleren zagen er niet uit. Ze keek naar Johan die naar haar keek,
tegenover haar op de bank in zijn `vrijgezellenhok' - een klein gastenverblijf aan de achterkant
van het landhuis van de Van der Taks. Ze vroeg zich af hoe zijn kont de ruggengraat van Aladdin
kon verdragen. Misschien zat er eelt op. Ze vroeg het niet. Haar kont deed vreselijke pijn.
Hij grijnsde naar haar en speelde met de scheur in zijn jeans. Te paard had ze zich oneindig veel
verbondener met hem gevoeld.
Des te beter. Ze kreeg een beetje genoeg van zijn wellustige mallemolen en ze had zin in een
salade of zo voordat ze terugging naar het hotel om Jan te bellen.
Maar hij wilde haar zijn foto-album laten zien. Hij schoof naar haar toe, legde het boek op hun
schoot en sloeg het open. En in het midden van de verzameling familiefoto's was een kiekje van
Johan in trainingsbroek en helm, met een trofee in zijn hand:
`1998 Nationaal Kampioenschap: WORSTELEN.' Ze staarde naar de foto en legde er in gedachten
de foto van haar broer overheen met dezelfde uitrusting, dezelfde dronken blik in zijn ogen,
dezelfde soort trofee in zijn handen:
`1988: Nationaal Kampioenschap: WORSTELEN.'
Het was een merkwaardig toeval en het riep weer beelden bij haar op van worstelgrepen die hij
haar had geleerd - halve nelsons, de brug, de beenklem. Om de andere avond, als hun ouders
sliepen, hadden ze wedstrijdjes op het kleed in de huiskamer gehouden. Maar het was nooit een
eerlijke strijd: hij was veel groter en won altijd. Maar het ging om iets anders bij het spel, het
was een speciale geheime rite die ze 's avonds samen opvoerden.
`Hou je van worstelen?' vroeg Johan. `De meeste vrouwen niet.'
`Ik - mijn broer deed vroeger aan worstelen. Hij heeft het me geleerd...'
`O, ja?' Johan schoot overeind en ging geknield op het tapijt in de beginpositie zitten.
`Laat eens zien wat hij je geleerd heeft.'
Ze staarde naar de gestroomlijnde mannelijke gestalte die op zijn handen en knieën op haar
wachtte. Hij zag eruit als een paard, klaar om bestegen te worden en weg te rijden. Ze giechelde
om de gedachte.
'je durft niet, hè?' zei hij zonder zich te bewegen, op die spottende, uitdagende toon die haar
broer ook altijd had als ze op het laatst opeens niet meer durfde. Ze voelde weer het aloude
gesar van haar broer, wat haar steeds over de streep had getrokken. Ze wist dat ze niet kon
winnen, maar ze moest meedoen, ze was dol op het ritueel, en ze had het al zo lang niet meer gedaan.
Ze ging op het tapijt zitten, pakte zijn linkerpols met haar linkerhand vast, sloeg haar
rechterarm om zijn borst. Ze had even het idee dat ze Jan vasthield, maar werd opnieuw
overweldigd door het gevoel dat haar broer op de een of andere manier versmolt met deze
vreemde jonge man wiens hart tegen haar handpalm bonkte.
`Oké,' fluisterde ze.
Ze draaide zijn pols om en hij keerde zich om en duwde en toen rolden ze over elkaar in een
wirwar van grepen en ontsnappingen. Ze worstelde met totale overgave, probeerde dit keer echt
te winnen, om oude rekeningen met Alain te vereffenen, die haar steeds had verslagen. Maar haar
tegenstander was niet zo hoffelijk of neerbuigend om `de dame te laten winnen'. Ze rolden door
de kamer, hijgend en trekkend, totdat ze languit op haar rug lag en zijn lange sterke vingers
haar schouders tegen het tapijt gedrukt hielden.
`Pin,' gaf ze zich gewonnen. Ze keek dubbel door het zweet. Ze blikte omhoog in zijn ogen,
groene bloemen die veranderden in Alains ogen, in de ogen van de centaur die door zoveel van
haar nachten had gereden.
`Allemachtig,' zei hij schor, `wat ben je sterk.'
Ze ontspande zich na deze zegening. Misschien had ze toch gewonnen. Misschien had ze elke keer
gewonnen. Misschien deed het er niet toe; verliezen was winnen als je in staat was te verliezen,
als je je nederlaag in iets positiefs wist om te zetten.
Zijn lippen vielen op haar voorhoofd, zwaar van de inspanning, drukten op haar, trokken haar
hete huid naar de zijne, en hun tongen begonnen te worstelen. Haar verbeelding galoppeerde door
de tijd, voerde haar naar Alain op het kleed in de huiskamer van haar ouders, terwijl hun
worstelgrepen in ontsnappingen en strelingen overgingen.
`ja,' fluisterde ze en ze keek op in haar broers smaragdgroene ogen, waarin ze hun vader en
zijn vader en grootvader zag.
`Néé!' schreeuwde ze. Ze huiverde van angst, maar ze stopte niet. Ze wilde dit doen, ze moest
dit doen: naar het hart van het verbodene vliegen, om de geheimen te leren kennen, het ware
verschil tussen lichaam en verbeelding, de broer en zuster binnen in haar. Ze kuste hem, een
lange, vloeibare kus die door haar aderen stroomde en haar botten deed smelten.
`Alain!' riep ze.
`Nee, ik ben Johan.'
Ze deed haar ogen open en zag een knappe jonge vreemdeling met groene ogen. En ze ontspande zich,
herinnerde zich weer waar ze was, herinnerde zich Alain, Jan en alle mannen die ze had gekend,
terwijl ze haar kleren een voor een uitdeed en al haar valluiken openzette. Ze verkende de
eindeloze heuvels en kloven, een conquistador in de Stad van Goud, de Bron van de jeugd waarin
ze werd ondergedompeld. Ze openden het venster naar haar schoot, wakkerden het vuur aan, hielden
het venster open met hun handen zodat ze de wilde paarden voelde springen en naar buiten galopperen.
Toen galoppeerden ze naar binnen, heet en gezwind, stortten zich in haar, vulden haar met kracht.
Het gezicht van haar broer flitste heen en weer, veranderde in haar wilde centaur, die haar naar
de andere kant van de maan voerde, terwijl Johan mompelde:
`Trouw met me. Ik wil met je trouwen. Ik wil elke avond bij je zijn - zoals nu.'
Ze reden op onzichtbare paarden in het onderbewustzijn, gewichtloos, tijdloos, tollend door de
donkere mist.
Ze werd wakker en wist niet waar ze was, maar wel dat ze iets in haar maag moest hebben om weer
met beide benen op de grond te komen. Ze stond op en maakte kaastosti's klaar.
`Wat heerlijk!' riep Johan. 'je kunt koken! Nu moet ik wel met je trouwen.'
Ze lachte en verbaasde zich dat hij tegelijkertijd zo vreemd en zo vertrouwd kon zijn.
`Waarom zou je niet met me trouwen?'vroeg hij streng. `Ik ben jong. Ik ben knap. Ik ben miljonair.
En ik hou van je. Ik kan met je praten. Ik doe alles voor je, en dat is geen loze belofte omdat
ik me kan veroorloven alles voor je te doen.'
Hij stond voor haar, armen gestrekt, een gouden Apollo, een enorme boom, bood zichzelf en al
zijn geld aan. Ze voelde zich weer licht in haar hoofd worden, beelden van Jan sprongen in haar
hoofd als duveltjes uit de doos. Opeens herinnerde ze zich dat het donderdagavond was! De avond
waarop ze Jan altijd belde. Ze keek naar Johan, naar dat schitterende vaandel van jeugdige
mannelijkheid, naakt en glinsterend van hun vermengde liefdessappen.
`Mag ik even bellen?'
Zijn armen gingen omlaag, twee vallende takken. `Natuurlijk,' zei hij en hij draaide zich om.
Ze drukte langzaam op de toetsen, terwijl ze nadacht of ze Jan dit keer wel de waarheid kon
vertellen zoals ze altijd had gedaan. En zoniet, waar moest ze dan zeggen dat ze vandaan belde
zonder echt tegen hem te liegen? Het huis van een vriend? Nog steeds bezig met het interview?
Dat was toch de waarheid?
`Hallo.' `Jan?'
`Er woont hier geen Jan.' Het was de stem van haar broer. `U bent verkeerd verbonden...'
`Alain?'
`Ja. Met wie spreek ik?' `Eh... met je zus.'
`Wat? O, hallo - hé, wat is er aan de hand? Alles goed? En met Jan...'
`Met Jan gaat het goed, Alain. Jan is hier niet. Ik heb... eh... geworsteld.'
`Geworsteld?'
`Met de Nationale kampioen van 1998.' `Echt geworsteld?'
`Echt geworsteld.' `Heb je gewonnen?' `Gewonnen?'
`Je weet wat ik bedoel.'
`O, ja. Ja, ik heb gewonnen.'
`Goed gedaan, zusje.'
`Ja. Nou, het was leuk om even met je te praten - ik bedoel, het is internationaal, dus...'
`Ik snap het. Veel plezier nog.'
`Oké, bedankt. Tot ziens.'
Ze legde de hoorn erop, verbijsterd om haar vergissing, en lachte, schudde de beelden van zich af,
wierp zich op haar oogverblindende verloofde in spe. Ze likte de gesmolten kaas van zijn lippen.
Ze likte zijn oren, stak haar tong diep erin tot ze zijn adem hoorde stokken, en ze hem weer
hard tegen zich aan voelde. Ze vielen samen op het tapijt neer, stootten de telefoon omver.
`Vertel me eens,' zei ze, `over vrouwen die van mannen houden die van paarden houden.'
Hij sperde zijn ogen open, ja de groene ronddraaiende molentjes. Zijn hoofd dook tussen haar
dijen, zijn tong bewoog zich in trage wellustige rondjes, proevend, strelend, haar hof besproeiend.
Een bloem ontlook in een andere bloem binnen in haar - een enorm bruidsboeket barstte los in
duizenden waterlelies die op een vijver onder hem dreven, hun lichamen dreven samen, in de echt
verbonden. Hij ging dieper in haar, danste zijn langzame huwelijksdans, als een steigerend paard.
Toen werd ze het paard, het reusachtige legendarische Paard van Troje, en hij was vijftig mannen,
al haar minnaars, die haar binnengingen, haar vulden tot ze het niet meer hield, en toen
bestormden ze de muren van Troje, waardoor de oude krachten die haar bijeenhielden verbrokkelden,
staken de stad in brand, ontsluierden de eeuwenoude geheimen, bevrijdden de verboden antwoorden
op haar vragen.
's Ochtends wist ze dat dit haar laatste interview was. Ze kuste Johans voorhoofd, bedankte
hem in stilte in zijn slaap, wenste hem het allerbeste met zijn zoektocht naar een vrouw.
Toen trok ze haar niet meer zo witte kleren aan en reed weg om een telefooncel te zoeken en
Jan te zeggen dat ze naar huis kwam.