Genegenheid, vertrouwen, bekendheid, liefde of verbondenheid maken het verschil tussen een bevredigende lichamelijke ervaring en iets veel diepgaander. Als het emotionele en het lichamelijke samengaan, kan er een soort spirituele eenheid ontstaan, een samensmelten, een uitwisseling van energie die boven de fysieke wereld uitstijgt en het liefdesspel tot grote hoogten verheft.Het obscene, het ondeugende en het verbodene zijn altijd aspecten geweest die voor velen de seksuele ervaring versterken. Als de seks op zich bevredigend is, kunnen seksuele handelingen die in het verbodene liggen nog extra opwindend zijn. Vrijen met het risico betrapt te worden, vrijen met een vreemde, met een ander stel of met een groep...
De heerlijke romantische verhalen laten je lekker wegdromen. Het is zo fijn om in te slapen met de gedachten bij deze extreem passionele seksverhalen over lust en liefde. De geile seksvertellingen geven je zin om lekker lang fijn te masturberen, tot je voldoende keren klaargekomen bent om helemaal ontspannen in een diepe slaap weg te glijden. Waargebeurde erotische verhalen en vertellingen over sensualiteit, romantiek en passie. Geile fantasieën over hetero en lesbische seks. Ongeremde snedige seksfantasie die je laat blozen en rode oortjes krijgen. Voel je poesje vochtig worden door de hete seksverhalen. Luister naar je lichaam en streel zachtjes je clitoris. Deze erotische verhalen en passionele vertellingen horen thuis op elke goede vrouwensite en vrouwenindex, op elk vrouwenportaal en vrouwenstartpunt, want het is goede en stijlvolle porno voor vrouwen. De buitengewone liefdesverhalen laten je wegdromen en maken je geest vrij van dagelijkse beslommeringen. Vanzelf glijden je handen tussen je benen na het lezen van enkele van deze erotische verhalen. Wat een verzameling mooie seksverhalen van grote klasse!! Zuivere romantiek en erotiek, sensuele vertellingen over hartstocht, liefde en passionele lichamelijke lust. Erotiekverhalen over ongeremde seks tussen temperamentvolle mensen, over heteroseks, lesboseks, groepsseks, buitenseks en alles wat je maar kan bedenken op erotiekgebied. Alles voor een volwassen vrouwensite of vrouwen indexpagina met oprechte vrouwendromen. Voel hoe je lichaam warmte uitstraalt, hoe je bloed door je aderen stroomt. Je adem gaat snel en diep. Deze passionele liefdesverhalen laten je je lichaam beter voelen en meer respect krijgen voor je eigen noden en verlangens. Ongeremde bevrijdende seks is uiterst gezond en ontspannend voor lichaam en geest….. Laat je lekker klaarkomen, voel het orgastische samentrekken van je onderbuik. Wat heerlijk om zo van jezelf en van anderen te houden...
< 1 pagina terugbladeren

Gevangenen

Toen ik klein was, hoorde ik kleuren en zag ik klanken. De klank van mijn moeders naam, Kaat, was een donker kastanjebruin dat ik destijds een lelijke kleur vond. Ik `keek naar' muziek in mijn hoofd, zigzaggende kleurstrepen die van dunne, diepe stralen vervloeiden tot een vibrerende rozerode gloed die zich in de lucht verbreidde en dan vervaagde, kleuren die als bloemblaadjes over elkaar lagen of als veren naar beneden dwarrelden. Voor de dingen waar volwassenen geen woorden voor hadden - zoals het plasticachtige, rimpelige vel op opgedroogde modder - verzon ik mijn eigen woorden waar ze om moesten lachen. Ze zeiden dat niemand me zou begrijpen. Dat lachen deed pijn, dus leerde ik om de kleuren niet te horen, de muziek niet te zien. Ik leerde dat het genot van mijn witte ontploffing tussen waken en slapen verkeerd was, leerde om anderen te behagen in plaats van mezelf.

Toen ik vijf was, had ik geleerd om in een arbitraire werkelijkheid te leven. Ik had mezelf als een gevangene opgesloten en werd mijn eigen bewaker, en ik leerde hoe ik moest liegen. Aangezien de essentie van een leugen het behagen van de luisteraar is, leerde ik om niet te kleurrijk, te grappig of te emotioneel te zijn. Alleen een klein kind zou zeggen dat een hond in haar broek heeft geplast. Nee, leugens moesten monochroom zijn, als dromen, om mijn luisteraars te behagen. Het maakte niet uit dat leugens speelse mogelijkheden waren of dat ik door schitterende neonstormen in mijn slaap zweefde. De gevangene mocht geen gecodeerde berichten versturen.

Ik heb gelezen hoe in andere culturen de maagden naar de rivieroever worden gebracht (met bloemenkransen en lofzangen) waar hun genot eruit wordt gesneden. Als het mes erin wordt gezet, beginnen de andere vrouwen die dezelfde pijn al hebben doorgemaakt, te scanderen en te zingen om het gegil te overstemmen. Zulke gaven als ik had kwamen meer voor in families. Mijn grootmoeder droomde de dood, haar zuster speelde op een piano met zwartfluwelen toetsen, en de knecht groef zo'n diepe put dat hij er niet meer uit kon klimmen. Mijn moeder mocht tot haar dertiende niet naar de bioscoop, en toen ze op haar zeventiende een talentenjacht won, was ze bang om mijn grootmoeder alleen te laten en de prijs in ontvangst te nemen. Ik wist wie er zong terwijl mij het zwijgen was opgelegd.

Omdat ik mijn hele leven al een gevangene ben, zit ik niet te wachten op een uurtje vrijheid dat een of andere bewaker me toevallig schenkt. Zouden de Egyptische doden, die al duizenden jaren veilig in hun graftombes liggen, bevrijd willen worden uit hun door de tijd hard geworden windselen? Als ik de door vorst verminkte planten naar de warmte en vochtigheid van mijn huis breng, splijten de droge peulen dan uit vrije wil open om hun zijdezachte binnenste te laten zien en de draden met ten dode opgeschreven zaadjes uit te storten? Waarom zou ik opengebroken willen worden, het gezicht verliezen dat ik met pijn en moeite heb opgebouwd, de gevangene tonen die bang is uit haar cel te komen? Dat wil ik niet. Dat wil ik niet. Bewakers kunnen me niet zover krijgen. Mijn gevangene praat alleen met andere gevangenen. Ben je alleen? Doet het nog pijn? Weet je nog?

Mijn leven lang ben ik van de ene gevangenis naar de andere gerend, terwijl ik deed, om veiligheidsredenen, alsof ik een bewaker was. Een van die gevangenissen was de luchtmacht. Het voordeel daarvan was dat je wist waar je aan toe was. Iedereen met gelijke of lagere rang werd beschouwd als gevangene en landgenoot, iedereen met een hogere rang was een bewaker en de vijand. Alle gesprekken op de binnenplaats van de gevangenis gaan natuurlijk over de superioriteit van de gevangenen. Bewakers houden van een primitieve omgeving en smakeloos eten. Bewakers zijn alleen trouw aan zichzelf. Gevangenen zijn onschuldig, bewakers schuldig. Dat was de duistere noodzaak die me erheen had getrokken, de spleet in de grond van de onderste grot waar al het licht van mijn leven uiteindelijk doorheen sijpelde en wegstroomde. Ik had nooit overwogen de wond te genezen; destijds was ik een en al tegenstelling: licht en donker, goed en kwaad, de onschuldigen en de onderdrukkers...

We waren dus allemaal gevangenen van de luchtmacht, de veertig mannen en vier vrouwen van mijn eskader van de paramedische opleiding. Na de benauwde cellen en voortdurende marteling van de basistraining, gaven de bewakers ons iets meer ruimte en keken ons minder op de vingers. In deze relatieve vrijheid zaten we tijdens de aangename, warme avonden van de zomer op de stoep van de mess, voor de onderofficierenclub, onder de bomen achter de kazerne. In mijn groep waren de meesten onder de twintig.

Geert Walkener was klein, beweeglijk en donker, en had een lijzig, zacht Limburgs accent. Hij was officieel mijn vriendje; dat wil zeggen, als een andere man dan degenen die Geert had goedgekeurd, tegen me praatte of bij me kwam zitten tijdens het eten als Geert er niet was, werd hij door Geert achter het motordepot in elkaar geslagen. Zijn ouders hadden van Geert een gevangene gemaakt, letterlijk. Toen hij vier of vijf was had hij hen iets gevraagd over seks.
`Ik wist niet eens wat het was!' zei hij altijd. `Hoe kon ik dan iets verkeerds zeggen?'
Zijn moeder sloot hem een week lang in de donkere kelder op zonder deken of kussen en zette zijn eten op de bovenste tree, zodat hij moest eten als een hond of honger lijden.
Hij werd zijn eigen bewaker toen zijn jongere broer in een gelukkige periode werd geboren. Het huwelijk van zijn ouders en hun financiële situatie had zich gestabiliseerd. Het tweede kind was gewenst. Geert was ook dol op de lievelingszoon. Als Tim op school problemen had of iets deed wat zijn vader kwaad maakte, nam Geert altijd de schuld op zich.
`Hij kan me toch geen pijn doen,' zei hij dan tegen Tim. `Het geeft niet. Ik ben van staal.'
Straf was meestal de riem, soms de vuist van de volwassen man.
`Ik deed net of ik heel erg bang was,' zei Geert, `zodat hij wist dat ik hem voor de gek hield en begreep dat ik helemaal niet bang was.'

Karel Peeters kwam naar de luchtmacht als gevangene van zijn eeuw en de bourgeoisie en vond het een armzalig substituut voor het Franse Vreemdelingenlegioen. Hij had problemen met zijn huid en zijn liefdesleven. Op een avond was zijn vriendinnetje met iemand anders naar huis gegaan en was K.P. naar de kazerne teruggelopen, in gepeins verzonken onder de trage baan van de zomersterren. Toen een militaire politieman hem tegenhield en vroeg wat hij in vredesnaam van plan was, besefte K.P. dat hij op een spoorwegovergang stond.
`Ik wacht op een trein,' zei hij somber, en moest de nacht in de cel doorbrengen.
K.P. en ik waren vaak aan het ruziën en het kibbelen omdat we uit hetzelfde milieu kwamen en dezelfde opvoeding hadden gehad. We duelleerden met elkaar in `versvorm'.
Argument op grond van geslacht of fatsoen is een keukenhulps rantsoen
Als je niet kunt tegen speldeprikken moet je niet op scherpe dames mikken.
K.P. liet me zien hoe ik me staande moest houden in het leger. Ze lieten je niet gaan, maar ze konden je verstoten. Toen hij van de kazernetrap gleed en zijn enkel brak, kreeg hij verlof op psychische gronden.

Vanaf het begin had ik de verkeerde instelling. Bij mijn eerste inspectie vond een sergeant de prachtige lingerie die mijn moeder me had gegeven,
`zodat ik niet zou vergeten dat ik een vrouw onder het uniform was,' en boeken in mijn kastje.
Er moest een kolonel aan te pas komen om het probleem op te lossen. Ik mocht het ondergoed houden mits ik het niet tijdens mijn dienst droeg. Ik hield drie boeken.

De Hongaarse broers waren een hoofdstuk apart. Hun achternaam was Kacsoh. Bela, de oudste, moet ergens in de dertig zijn geweest. Hij begon kaal te worden onder zijn borstelkop en hij was pienter, opgewekt en sterk. Hoewel hij niet langer was dan ik, kon Bela onder twee drijvende meisjes zwemmen, zijn hand onder hun rug leggen en ze boven zijn hoofd optillen. Hij was fors, lenig en gedrongen. Hij straalde een onvermoeibare, gespierde levenskracht uit. Als hij zich voor straf moest opdrukken wegens een overtreding, deed Bela dat altijd met één hand of bleef net zo lang doorgaan tot zijn kwelgeest er genoeg van kreeg.
Hoewel Bela duidelijk tot de onderdrukten behoorde, was hij niet verontwaardigd over onrecht, zoals de anderen. Toen zijn bevelhebbend officier een partij afgekeurde verf van de dump redde en Bela's hele kazerne tijdens hun weekendverlof binnen hield om hun eveneens afgekeurde gebouw op te schilderen, haalde Bela alleen maar zijn schouders op, stelde een werkploeg samen en had de klus halverwege de zaterdag al geklaard. Toen ze alsnog naar hun verlof konden fluiten, omdat ze `te uitgekookt' waren, haalde hij opnieuw zijn schouders op en ging in de airconditioned onderofficierenclub bier zitten drinken. Hij verwachtte gewoon geen gerechtigheid van het leger.

Paul was zijn jongere broer, de enige andere doordouwer uit een familie, die uit een moeder, vader, twee dochters en vier zoons bestond. Hij leek totaal niet op Bela. In onze groep was Paul de langste, Bela de kleinste. Bela had overal dezelfde geroosterd bruine kleur, lichtbruine ogen en rossig haar. Paul had blond haar en een olijfkleurige huid. Zijn donkere wenkbrauwen, wimpers en baard vormden een opvallend contrast met zijn huid. Paul keek zelden iemand recht aan, behalve Bela; en als hij dat deed, hadden zijn ogen een koele, grijsgroene kleur, als overschaduwd water. In plaats van Bela's ronde, open ogen, had Paul diepliggende, afgeschermde driehoekjes. Hij keek altijd een beetje beschaamd, een beetje bang. Als onze groep ergens voor gestraft werd, kon je er donder op zeggen dat Paul er werd uitgepikt en op rapport moest komen.

Bela nam het nooit openlijk op voor Paul, maar hij kreeg iets gespannens, als een schaapherdershond die de kudde bewaakt. Hoewel Paul een makkelijk doelwit vormde in de kazerne omdat hij naïef en gehoorzaam was en nooit terugsloeg, ging het zinloze getreiter nooit te ver. Als Paul het al vervelend vond voor stomkop te worden uitgemaakt, dan liet hij het niet blijken. Hij deed bijna nooit zijn mond open, en zijn Nederlands was hakkelig en gebrekkig. Bela stond niet toe dat er Hongaars werd gesproken in het bijzijn van mensen die het niet verstonden.
`Als je gehoord wilt worden, moet je Nederlands spreken,' zei hij.
Paul kon dat niet, dus hield hij zijn mond. Bela's woord was wet voor zijn broer, hoewel ik soms Paul zag kleuren om een barse opmerking. Toen Bela zijn eigen regel eens overtrad en zijn broer in het Hongaars terecht wees, zag ik dat Pauls ogen een vochtige glans kregen en dat de tere huid van zijn oogleden, nauwelijks waarneembaar, opzwol en rood werd. Pauls gezicht bleef verder strak in de plooi, ook toen ik onder tafel een meelevend duwtje met mijn knie tegen de zijne gaf, maar zijn dijbeen was zo gespannen dat het wel van steen leek.

Geert, K.P. en ik waren lanterfanters - liever lui dan moe, en bekeken alles van een afstandje. Bela en Paul waren doeners en legden een fysieke rivaliteit aan de dag die ik nog nooit had gezien. Toen hun voetbal een keer in de dakgoot van de kazerne, anderhalve verdieping boven de grond, terecht was gekomen, maakte Bela met zijn handen een stijgbeugel, waar Paul in ging staan en via Bela's handen en schouders het dak opklom. Toen Paul de bal had gepakt en aan Bela had gegeven, slenterde Bela er achteloos mee weg. Paul bleef een ogenblik wankelend staan en sprong er toen als een turner, met een voorwaartse salto van af. Ze konden alle twee salto mortale's maken en op hun handen lopen, maar toen ik vroeg wat ze in Hongarije hadden gedaan, zei Bela dat ze alle twee hadden gestudeerd. Hun vader was apotheker. Paul boog voor iedereen het hoofd, maar voor Bela nog het allermeest. Hij ging staan als er niet genoeg stoelen waren, nam de vijfde, ongerieflijkste zitplaats aan een tafel voor vier, en ging op een dansavond altijd zo ver mogelijk bij me vandaan zitten. Hij leek Geert's eigendomsrecht te accepteren en keek me zelden rechtstreeks aan, maar op zo'n dansavond kwam hij wel een of twee keer zwijgend naar me toe en stak zijn hand uit. Onder het dansen trok hij me langzaam maar zeker steeds dichter naar zich toe, totdat mijn been klem zat tussen zijn benen, hij zijn been tussen die van mij heen en weer bewoog, en ik van dij tot borstkas tegen hem aan werd gedrukt. Langzaam, zonder een spier te vertrekken, schuurde hij dan met zijn harde erectie tegen mijn buik of dij tot de dans was afgelopen. Ik protesteerde niet, maar ging ook niet in op zijn toenaderingspoging. Ik bleef gewoon door dansen en werd ook niet opgewonden. Ik geloof dat op mijn gezicht net zo weinig stond te lezen als op het zijne. Ik had in ieder geval niet het idee dat zijn zoeken naar contact iets met Geert had te maken. In zekere zin kon ik ze allebei niet verklaren, Geert's jaloezie en Pauls fysieke reactie.

Omdat Geert het nooit erg vond als ik met Paul danste, geloof ik dat het gevecht ontstond doordat iemand anders een opmerking tegen Geert maakte. Het gebeurde op een van de feestjes waar Bela niet aanwezig was, en nadat iemand alcohol bij de punch had gedaan. Het was een warme avond. Omdat onze wedde op was konden we geen bier meer kopen, maar hadden wel dorst. Deze gesponsorde feestjes waren het enige vertier in de kazerne: een band en een dansvloer, gratis frisdrank, speeltafels om te kaarten, te schaken en te scrabbelen. Geert dronk meestal geen sterke drank, en de kracht van de punch verraste hem, maar hij had al ingeschonken en moest het opdrinken, en nog eentje inschenken om te bewijzen dat het eerste glas geen ongelukje was. Hij raakte zo aangeschoten dat hij zijn schaakpartij verknoeide, en ik stond achter hem toen hij verloor. Er ontstond een verwarrend en pijnlijk moment toen Geert, beneveld door de alcohol, niet zag dat hij schaakmat stond totdat zijn tegenstander voor zijn neus de koning oppakte. Geert vond het vreselijk om voor gek te worden gezet of uitgelachen te worden; ik slenterde terug naar de dansvloer. Ik weet niet meer wie bij me was toen K.P. naar me toe kwam en zei dat Geert en Paul aan het vechten waren.
`Vechten?' Ik kon het niet geloven. Geert had Paul goedgekeurd, en Paul vocht niet. Ik liep achter K.P. naar buiten.

Een witte wolk motten vloog rond een schijnwerper waaronder zich een stuk of tien mensen om twee duwende en trekkende lichamen hadden verzameld. Als je reanimatie moet geven en gezien hebt hoe het in scène wordt gezet, weet je het verschil tussen een gespeeld en een echt gevecht. Geert probeerde Paul te vermoorden, een oor af te rukken, een oog uit te steken, in zijn ballen te trappen en zijn hoofd tegen het stenen gebouw te rammen. Hij was rood aangelopen en hijgde van de inspanning om hem vast te houden en iets om te draaien; Paul was wit en radeloos. Onder de toeschouwers waren mannen die groter en sterker dan Geert waren. Ze geloofden dat Paul achterlijk was, maar geen van hen maakte de weg voor hem vrij om te ontsnappen. Toen Geert Paul de kring van omstanders insloeg, deden ze een stap naar achteren zodat hij viel. Toen hij op de grond lag, begon Geert meteen met zijn glimmend gepoetste schoenen in zijn gezicht te schoppen.
`Haal de politie,' schreeuwde ik naar K.P., mijn stem zo zinloos als een fluitje in een papieren zak.
Hij knikte om te laten zien dat hij me had verstaan, maar bleef ook nog toen hij wegliep met een half oog naar het gevecht kijken, waar Geert met onverminderde energie in de bloedwarme lucht tekeer ging en Paul probeerde te vermoorden.
Toen de politie eindelijk kwam, lag Paul op zijn knieën, handen boven zijn hoofd, terwijl Geert met beide vuisten in zijn gezicht sloeg. Het was niet het bloed of het geluid dat zo angstaanjagend was, maar het feit dat Geert zo duidelijk probeerde Paul met zijn blote handen naar de andere wereld te helpen.
Hij zag of hoorde de militaire politie niet. Er moest eerst hard met een knuppel tegen de achterkant van zijn dijen geslagen worden, voordat hij opkeek van zijn aanval. Toen hij zich omdraaide om te zien wat hem pijn had gedaan, werd hij door het handvat van de tweede knuppel tegen zijn slaap getroffen en zakte langzaam op zijn knieën en toen, veel sneller, helemaal verslapt, op zijn gezicht.

Niets wat ik in de lessen medische opleiding had geleerd maakte meer indruk dan het vertrouwen dat de politieman had in de hardheid van Geert's schedel. Ik wilde toelopen naar Paul, die bloedend op zijn knieën lag en Geert die buiten bewustzijn was. Maar de politieman hield me met zijn knuppel voor mijn buik tegen. Hij sloeg me niet, raakte me nauwelijks aan. K.P. had geen reden hysterisch tegen hem te krijsen.
De politieman pakte een opschrijfboekje, en de omstanders, die nog steeds bijna jaloers naar Geert's bewusteloze gestalte keken en naar de hijgende Paul, begonnen zich langzaam door het donker te verspreiden. Niemand wist waarom het gevecht was uitgebroken. Niemand wist iets. De politieman noteerde namen en volgnummers, terwijl Geert buiten bewustzijn was en Paul lag te bloeden. Ze weigerden een ambulance te bellen, weigerden een arts erbij te halen. De volgende ochtend hoorden we van Bela dat zowel Paul als Geert achteraf onderzocht waren. Geert was naar het ziekenhuis gebracht waar zijn rechterhand in het gips was gezet, en Paul had de hoogste straf gekregen die op vechten stond: vijftien dagen opsluiting. Niet in de kort verblijfcel in onze kleine kazerne, maar in de echte militaire gevangenis. Bela zei dat hij op de pof ging om Paul op te zoeken. Hij liftte maar werd door de militaire politie in zijn kraag gegrepen en heeft zijn broer niet gezien. Daarna kreeg hij arrest, net als Geert.

De week daarop werden K.P. en ik verstotelingen. Niemand probeerde mij als vriendinnetje in te pikken, omdat Geert Paul half dood had geslagen, hoewel Paul dertig centimeter groter was en zes kilo zwaarder. En niemand nam het op voor Paul, ook al was de helft van onze groep erbij geweest en had gezien hoe Geert hem had proberen te vermoorden. Ik kon mijn gevoelens niet met elkaar rijmen. Ik werd 's nachts wakker omdat ik zo naar Geert verlangde, maar toen ik hem weer zag, voelde ik een kilte vanuit mijn buik opstijgen.
Hij liep rond etenstijd de mess in, toen K.P. en ik ons eten al hadden gehaald. Het gips zat in de weg en hij worstelde met zijn dienblad. K.P. maakte aanstalten om Geert te helpen, en toen hij opstond, zwiepte ik mijn blad van de tafel en vertrok. De volgende ochtend, na een nacht waarin ik wakker was geworden van mijn eigen gehuil, kwamen K.P. en Geert naar mijn tafel toe, maar ik stond op en ging ergens anders zitten. Sindsdien spraken we niet meer met elkaar. Bela werd vrijgelaten, en nu vormden hij en ik een verdedigingsalliantie.

Ik geloof dat het nog het ergst voor Bela was. Hij en Geert hadden in dezelfde slaapzaal moeten slapen, onder dezelfde douche moeten staan, naast elkaar in het gelid moeten zweten. Ik zat alleen maar bij hem in het klaslokaal, maar ik weet nog dat ik het gevoel had dat er langzame stroomstoten door me heen trokken. Het hele eskader was terneergeslagen. Het luidruchtige loltrappen maakte plaats voor gefluisterde, onverbloemde meningen. Bela en ik verstonden die opmerkingen niet, maar ze gingen over Paul, en ze waren gemeen en oneerlijk - waarom voelden we ons anders zo in het nauw gedreven, zo aangevallen?
Er is niets zo erg als ellende die gepaard gaat met hitte, vochtigheid en de weeïge citroen vanillegeur van magnolia. Nachten achtereen lag ik naakt onder mijn lakens, te hunkeren naar Geert, mijn geest omringd door witte gedachtenkringen als de motten die rond de schijnwerper fladderden. Elke gedachtengang werd abrupt gestuit door de witte, brandende slagboom van onrechtvaardigheid. Net zomin als die motten, kon ik ontsnappen aan datgene wat me pijn deed. Geert's woede had Paul lichamelijk en geestelijk gekwetst, die zelf nooit iemand kwetste. Na lang aarzelen wilde ik wel toegeven dat een woede uit de hand kon lopen, maar die woede was uiteindelijk weer bekoeld en Geert gaf nog steeds Paul de schuld.
`Hoe kon ze dat nou doen?' had Geert me steeds weer gevraagd over zijn moeder. Hoe kon ze een onschuldig kind een week lang in de kelder opsluiten en hem als een hond te eten geven? Hoe kon Geert dat nou doen? lag ik me 's nachts af te vragen.
's Ochtends waren er nooit antwoorden, alleen de droge omhulsels en verschroeide vleugels, de asresten van mijn gedachten.

Paul werd op een zaterdag vrijgelaten. Bela en ik hadden een picknick voor hem georganiseerd; dat wil zeggen, Bela had de auto van een vriend geleend, mocht het zomerhuisje op het platteland van een andere vriend gebruiken, kocht het eten en stelde het programma op. Alles wat ik moest doen was er mooi uitzien. Ik deed een jurk aan die ik speciaal voor Geert had gekocht. Het was een zomergroene jurk met een zwierige rok en een ceintuur dat uit drie ruwzijden linten bestond: roze, lila en blauw. Onder de jurk droeg ik de verboden lingerie die mijn moeder me had gegeven, lichtgroen, de onderrok met drie lagen ruches.
Paul had zijn uniform aan toen we hem ophaalden. Zijn gezicht was niet zoals gewoonlijk ondoorgrondelijk, maar gesloten. Hij ging op de achterbank zitten en zei niets over mijn jurk of de picknickmand. Hij vroeg niet waar we heen gingen. Bela reed met vastberaden zwijgzaamheid en ik had af en toe het idee dat we op de pof gingen, het land uitvluchtten, ergens aan ontsnapten. Maar in plaats daarvan reden we over steeds hogere wegen, stegen naar een koeler, mooier landschap. We draaiden een stoffige privéweg op en parkeerden naast een dichtgespijkerd huisje. Bela pakte de picknickmand en de deken en liep voorop langs het huisje en door een veld vol peenloof naar een groepje populieren. We stapten over een slaphangende, omgekrulde prikkeldraadomheining, liepen gebukt onder takken door en stonden in een koele, groene duisternis. Een zilvergroene glans wenkte naar ons vanuit de grijsbruine boomstronken, waarvan het hout was overdekt met zaadpluis. De onderkant van de roerloze bladeren was zilverkleurig. De bomen stonden in een kring om een vijver die vol lag met groene planten. Bela ging ons voor over een glooiend grasveld waar mensen hadden gekampeerd en gekookt. Er lag een kring van stenen en een ijzeren spit om te barbecuen.

We voelden ons een beetje onwennig in elkaars gezelschap. Pauls zwijgen had me aangestoken. Bela legde de deken neer en zette de champagne in een plastic ijstas terwijl Paul en ik toekeken.
`Ik neem een duik,' zei hij. Hij trok zijn kleren uit tot hij in zijn zwembroek stond en dook het water in. Zijn walrusachtige gespetter verbrak de benauwende stilte en deed de hele vijver heen en weer deinen en twinkelen van het licht. Plukjes zaadpluis dreven in de richting van het riet. Ik deed mijn schoenen uit en stapte er ook in. Het water was aangenaam koel en het slib zo zacht als fluweel.
`Kom op,' zei ik tegen Paul. `Het is heerlijk.'
Hij schudde een aarzelend nee, keek naar Bela, en zag dat die met zijn gezicht in het water aan het rondplonzen was.
`Ik heb geen...' Hij had natuurlijk alleen de kleren bij zich die hij in de gevangenis had aangehad. Ik had er niet bij stilgestaan dat hij geen andere kleren bij zich had.
`Hou je onderbroek dan aan. Er is toch verder niemand die het ziet.' Ik waadde weer verder de vijver in. Als Paul zwom hoefde ik niet met hem te praten. Het kon me niet schelen wat hij aan had. Ik verlangde alleen maar naar Geert's kleine, gespierde strakheid. Ik liep langs de oever. Na een tijdje hoorde ik het gespetter luider worden.

Paul en Bela probeerden elkaar kopje onder te duwen. Mijn bedrukte stemming verdween enigszins. Ik vond een plekje waar de bodem afliep naar een miniatuurwoud van wiegende waterplanten. Ik deed een stap verder het water in om die vederlichte slierten met mijn voet aan te raken en gleed dieper weg dan de bedoeling was. Ik probeerde weer terug te krabbelen, maar kreeg geen grip.
Bela kwam me te hulp, althans dat dacht ik. Door de lichamelijke inspanning, of het feit dat Paul met hem mee deed, was de plaaggeest in hem naar boven gekomen. In plaats van dat hij me hielp, stak hij zijn hand uit en maakte het bovenste knoopje van mijn jurk los.
`Bela!' Ik deinsde achteruit, rok in mijn handen.
Hij deed nog een stap naar voren, wilde nog een knoop pakken. Ik draaide me opzij. Bela deed net of hij onder mijn rok keek. Paul kwam door het wuivende riet naar ons toe.
`Bela, als je deze jurk verpest...'
Hij sloeg de waarschuwing in de wind en maakte nog een knoopje los. Hij zei dat hij de jurk voor me zou uithangen. Ik zei dat hij dat wel kon vergeten. Bela hield me vast aan de linten om mijn middel en zei tegen Paul dat ze met me gingen doen waar ze zin in hadden. Paul gleed dichterbij en zocht onder de plooien en ruches naar mijn polsen die de rok en onderrok vasthielden. Hij legde zijn koele handen onder mijn polsen, maar pakte ze niet vast. Daarom, en vanwege het zeegroene ondergoed, liet ik Bela omstandig mijn jurk losknopen, de linten losmaken, de spelden uit mijn haar halen. Eindelijk werd de onderrok over mijn hoofd getrokken, en terwijl zij zich inspanden alles droog te houden, dook ik tussen hen in en zwom weg. Bela riep een Hongaars dreigement terwijl hij mijn spullen over een tak hing. Paul stond alleen maar in het water en keek me na.

Het was een lekker gevoel om door en door koel te zijn en hard te zwemmen. Bela riep dat hij een meermin zag en we speelden krijgertje in de vijver. Het ene moment plonsde en spetterde Paul vrolijk met ons mee, waarbij zijn waterkoele dij de mijne beroerde, of zijn vingers even mijn enkels vastpakten en dan weer loslieten, maar het volgende ogenblik dobberde hij in zijn eentje, passief en in zichzelf gekeerd, terwijl zijn witte lichaam door het lilagroene water naar beneden zonk. Toen hij zuchtte en terug naar de oever waadde, keek Bela me verontschuldigend aan en ging hem achterna.
Vanuit mijn vederlichte verstrengeling met een andere onderwatertuin, keek ik naar de twee pratende broers en mijn stemming zakte net zo diep als die van Paul. Waarom was het zo moeilijk om gelukkig te zijn? Alles wat Bela wilde was dat Paul het naar zijn zin had in zijn nieuwe land. Alles wat ik wilde was dat Geert redelijk was zodat ik hem kon troosten.

Loom liet ik ze uit mijn blikveld, uit het heden verdwijnen. Tegen dat wandtapijt van verschillende kleuren groen leken ze op figuren uit een legende, uit sprookjes. Bela's gedrongen lijf en robuuste schouders pasten bij de misvormde dwerg die de paarden besloeg, de pannen schrobde, de wapenrusting poetste. Naast hem was Paul lang en mooi, gekroond met goud en wanhoop. Bela stak zijn hand uit en streelde troostend Pauls arm, maar Paul deinsde achteruit. Hij begon luider te praten, de pijn klonk onbelemmerd door de taalbarrière heen. Aan het eind van zijn verhaal stompte hij zichzelf in zijn lies en maakte een schokkend, woest wegwerpgebaar. Bela deed een stap achteruit. Paul draaide zich om liet zich voorover op de deken vallen. Hij zei iets dat Bela door zijn ziel sneed. Mijn hart bonsde. Ik begreep niet wat er aan de hand was, maar het ging tegen de normale gang van zaken in. Paul gehoorzaamde Bela altijd. Bela wist altijd raad.
Het was duidelijk dat hij dat nu niet wist. Hij deed aarzelend een stap in de richting van de deken, bedacht zich toen en liep naar de vijver.
Ik kwam hem tegemoet. `Wat is er?'
Bela liep langs me heen en ging tot aan zijn middel in het water staan. Hij haalde twee keer diep adem.
`Er gebeuren dingen in de Balkan. Mensen gaan dood. We hebben moeilijke tijden. Raken alles kwijt. Niet mijn schuld, of die van Paul, van niemand, alleen maar van die smerige schoften... Ik zal het mijn hele leven niet vergeten, maar ik heb geen leven als ik de hele dag, elke dag eraan blijf denken. Paul denkt er de hele tijd aan. Hij heeft veel last van schuld. Hij kan niet gelukkig zijn.'
Bela sloeg een grote schep glinsterende nevel uit het water. De waterdruppeltjes daalden neer, zilver op groen, en waren toen verdwenen.
Hij liet zijn schouders mismoedig hangen. `Tibor was negen en Paul was dertien. We lieten ze veilig achter, in een kelder, terwijl wij de grens verkenden. Het eten was slecht; ze hadden het koud, waren ziek. Tibor ging dood. Wat kon Paul doen zonder medicijnen, zonder wapens, te ziek om te lopen? Wel als ik een man was geweest, zegt hij tegen me. Het waren kinderen. Het is zijn schuld niet.
Nu, gebeurt er dit. Het is toch niet zijn schuld dat er' - ruw buitenlands woord -'op de wereld zijn?'
Hij moest het van me uitleggen. Het was het bekende gevangenisverhaal. Paul had de aandacht getrokken met zijn lengte en zijn blonde uiterlijk. Zijn passiviteit en neerslachtigheid werden aangezien voor gedweeheid. Het was net niet tot verkrachting gekomen, maar de enige bescherming was eenzame opsluiting geweest, een gevangenis binnen een gevangenis.

`Hij vindt jou leuk,' zei Bela, alsof hij het over een afwezige derde had. `Hij vertelt me hoe zacht je huid is, hoe je taille beweegt, dat je haar glanst in de zon. Jij maakt zijn bloed warm, en ik ben blij omdat, ik zeg het eerlijk, we al te lang alleen zijn. Paul maakt geen vrienden. In het kamp was hij nog een kind. We leefden van limonade en aardappels. Zelfs ik dacht niet aan vrouwen. Hier eten we, hij groeit, als onkruid, als een boom, groter dan ik. Hij is zo mooi als een prins, en hij voelt zijn , hij voelt dat hij een man is, maar hij kan niet praten. Hij heeft niemand behalve mij.
`We bevredigen elkaar,' zei Bela onomwonden. `Het is makkelijk voor mij, een gunst voor een geliefde. Broers doen dat. Maakt het uit dat ik man voor vrouwen ben? Nee. Dat hij het is? Nee en nee!
`Nu die smeerlapperij, die geruchten. Hij geeft zichzelf de schuld. Ik kan hem niet helpen!'
Hij sloeg weer op het water. Tranen en een zekere moedeloosheid prikten in mijn ogen terwijl ik naar de deinende weerspiegeling keek. Bela kon Paul, die hij liefhad, niet helpen. Ik kon Geert niet helpen. En ik stond daar, koel als vijverwater in mijn inmiddels doorschijnende ondergoed. Er was altijd een aangename seksuele spanning tussen Bela en mij geweest. Gedachten vlogen rakelings langs het oppervlak als libellen. Mannen hechten zoveel betekenis aan seks. Wat doet het lichaam er toe als het zoveel geheime schuilplaatsen heeft? Wat was trouw? Wat waren regels? Of rechtzetten wat Geert indirect had bespoedigd? Kon dat rechtgezet worden? Gevangenen moesten elkaar helpen.

We gingen samen naar de deken en knielden aan weerszijden van Paul neer. Hij verstijfde toen hij ons hoorde aankomen en kromp ineen toen Bela hem aanraakte. Zwijgend volgde ik Bela's voorbeeld en gaf Pauls lichaam een langzame, strelende massage.
Het was een goed lichaam, lang, sterk, sierlijk, zachte huid, warm en stevig vlees. Het rook naar een vleugje zoutig zweet en een zweempje zoet vijverwater. Ik deed Bela's bewegingen na, wijdde er al mijn aandacht aan. Het vervulde me met een lichte afgunst dat strelen hem zo gemakkelijk afging. Bela was altijd aan het kalmeren, begeleiden, sussen, aaien - of duwen, vloeren, trekken, stompen.
Hij hield niet op bij Pauls middel, ook al was Paul niet ontspannen. Onder het natte witte katoen waren Pauls billen hard als steen. `Omhoog,' gebood Bela, terwijl hij Pauls natte onderbroek uittrok. Onder mijn handpalmen voelde ik Pauls protest en toen het meegeven waardoor Bela het lapje stof over zijn benen naar beneden kon trekken. Mijn handen bleven masseren, in samenwerking met die van Bela. Er ontstond een holte in me, een lege ruimte die ik door diep ademhalen moest vullen.
Bela keek me aan: Wie ben je, vreemdeling? Gevangene of bewaker? Ik knikte en hij trok zijn zwembroek uit en gooide die achter Pauls onderbroek aan. In verwarring gebracht, draaiden mijn gedachten rond twee vragen die al eerder bij me waren opgekomen. Hoe komt het dat mannen zo lang lijken als er geen streep meer om hun middel zit? En waarom doet de gladde eikel van een penis me altijd denken aan de structuur van mijn eigen lippen, een ander soort gevoelige huid?

Zwijgend liet Bela me zien hoe mooi, hoe lang, sterk en bewonderenswaardig Paul was. Hij voegde kussen aan zijn strelingen toe, en even later volgde ik zijn voorbeeld, eerst veilig boven de gordel, toen naar de lendenen, waardoor de ruggengraat op en neer ging, naar de zij waar het gevoelige vlees huiverde en ineenkromp. De huid van Pauls billen was zacht onder mijn lippen. Bela en ik stootten ons hoofd tegen elkaar en hij grinnikte naar me, een beetje verlegen. Ik zag dat zijn pik langer en dikker werd terwijl we met Paul bezig waren. Het groeide uit tot een onhandig uitsteeksel dat nu eens tegen Pauls rug of dij porde, dan weer als een stukje fluweel de rug van mijn hand beroerde. Altijd zijn neus in andermans zaken steken, dacht ik giechelig. Misschien kwam het door het gebrek aan zuurstof.
Paul draaide zich op zijn rug, zwichtend voor onze drang. Zijn hoofd was naar Bela gekeerd; hij had zijn handen tot vuisten gebald en zijn arm over zijn ogen geslagen. Zijn borstkas was glad, maar het haar onder zijn armen en om zijn pik was donker, net als zijn wimpers en zijn baard. Dat benadrukte zijn naaktheid, zijn mannelijkheid. Bela boog zich voorover en kuste zijn lippen. Ik volgde zijn voorbeeld. Paul kuste als een kind. Zijn voorzichtige kus terug kwam een fractie te laat. Ik ging al kussend omlaag over zijn borst, Bela achterna. Op rare plekken in mijn lichaam voelde ik kloppingen, in mijn elleboogholte, achter mijn knie, trillend in mijn zij. Ik zag dat Bela met zijn tong een rondje om Pauls tepel beschreef en er ging een steek door mijn lichaam. Mijn eigen tepels stonden recht overeind.

Bela draaide zich om en zag. Hij stak zijn handen over Paul heen naar me uit, pakte mijn schouders beet en boog zich voorover om me door de stof van mijn beha te kussen, waardoor er meteen een vuur tussen mijn benen ontbrandde. Paul haalde de arm van zijn ogen weg en keek hoe Bela met de haakjes van mijn beha worstelde, waarbij hij per ongeluk aan mijn haar trok. De beha schoot los, en Bela liet de bandjes over mijn armen glijden, trok het plakkende kant los. Hij boog en zoog mijn tepel zijn mond in. Ik welfde me naar hem toe, mijn ruggengraat spande zich uit eigen beweging tot de kramp die me omver en achterover en open zou werpen. Tussen ons in begon Pauls pik te bewegen en te groeien. Mijn linkerborst hing verlaten in de lucht totdat Paul zijn hand optilde en hem aanraakte, een fluistering van vingertoppen tegen huid.
Deze dingen kan het lichaam het beste in zijn eentje opknappen, de gloed, de holte die doelgerichtheid wordt. Goed, doe het maar zonder me, ik kom wel terug als je klaar bent. Bela's handen dwongen me nu mijn onderbroek uit te doen en mijn benen te spreiden. Met bedreven hand, als een volleerd monteur, trok hij Paul af draai zus, smeer zo, druk hier. Hij wreef me open en nat met de eikel van Pauls pik, vond toen de schede. Nu was hij dokter Kildare, die de baby ter wereld brengt:
Je doet het goed, je doet het goed. Alles gaat prima, daar gaan we, PERSEN!
Paul gleed bij me naar binnen, maar niet van harte. Zijn pik was half stijf en op het punt zich weer terug te trekken. Ik dacht hoe zinloos en gênant dit allemaal was, net als drinken of interessant doen tegen vreemden die je koud laten, op een feestje waar je niet naartoe wilde. Paul en ik verstarden. Alleen Bela, zwetend en begerig, was nog geil. Het kreng in me, de directrice in uniform, zei, nou ja, neem de andere, dat is tenminste een man. Pak wat je pakken kunt en de pot op met de gevangene.
Een volkomen ongepaste gedachte op een volkomen ongepast moment. Waarom snapt Geert niet wie die stem is? Waarom begrijpt hij niet wat tussen ons in staat? Dat ik de bewaker haat, dat ik als gevangene zal sterven voordat ik er zelf een word?
Alsof de gedachte via mijn huid werd doorgegeven, zei Paul: `Geert...
De huid op mijn borsten en buik jeukte, in een poging niet naakt te zijn, niet Paul in me te hebben, niet Bela's hand steunend in mijn rug te voelen, zijn glimmende vuist zwevend boven Pauls buik.

`Geert heeft het ze gezegd,' zei Paul, in gebrekkig Nederlands, maar op vastberaden toon.
`Wat?' Mijn haar viel voor mijn ogen, maar het gebaar van het wegstrijken hoorde alleen bij kleren aan. Als ik zou bewegen zou ik Paul uit me drijven en hem dus voelen. Ondertussen ergerde ik me aan Bela's geruststellende geaai over mijn rug.
`Hij heeft het tegen ze gezegd,' zei Paul met klem. `Hij zei dat hij het gevecht was begonnen.'
`Wanneer?' Toen hem niets meer kon gebeuren, dacht ik. Toen hij zag hoe ik reageerde.
`Diezelfde avond...' - een Hongaarse woordenstroom volgde.
`Spreek Nederlands,' zei Bela, nog altijd de meerdere.
`Toen hij geen kwaad meer was,' zei Paul. `De eerste avond.'
Een gevoel van verontwaardiging steeg in me op en stroomde uit mijn ogen. Er stonden tranen in Pauls groene ogen, tranen tussen Bela's wang en mijn schouder, de tranen die gevangenen plengen, verlangend naar vrijheid. Paul gleed uit me en trok me omlaag. We gingen alle drie op de deken liggen, een hoop armen en benen en vrijgekomen emoties, en troostten elkaar. Gelukkig had Bela servetjes voor de picknickmand meegenomen. Ik snoot mijn neus.
`Waarom lieten ze je dan niet gaan?' vroeg ik aan Paul.
`Het niet erg zijn,' zei Paul. `Hij had jou. Ik ben niet eens een man.'
Bela en ik sloegen alle twee een arm om hem heen.
`je bent wel een man,' verbeterde Bela hem. `Een man mag huilen, een man mag moe zijn, en falen, maar hij blijft een man. Ze hebben je veel afgenomen, maar dat kan niemand je afnemen. Kleine zoon, kleine prins, je bént een man.'
Teder streelde Bela de zij van Paul en toen die van mij. Hij keek naar zijn handpalmen alsof hij de toekomst kon lezen. Met betraande wangen keken we hoe hij aan het nadenken was, leerlingen tegenover leermeester.

`Hier.' Hij ging op zijn knieën zitten en gebaarde dat ik op zijn schoot moest gaan zitten, tegen zijn gespierde lijf moest leunen. Zijn handen werden even om mijn billen gelegd, gleden vervolgens onder mijn dijen. Met het grootste gemak van de wereld tilde hij me op, zodat mijn knieën naast mijn gezicht hingen en ik openging. Ik voelde mezelf uiteengaan als de partjes van een sinaasappel. Paul knielde ook, zijn gezicht nog steeds betraand, zijn natte wimpers in punten als een ster. Zijn pik werd stijf en kwam overeind, kleurde donker tot de rozerode avondlucht die vibreerde als de diepste orgelklank. Ik hoorde het met mijn oren, mijn tanden, mijn botten. De trilling ging door ons alle drie, sterker, dieper, terwijl hij zijn plek vond. Dezelfde klank vulde de holte, een monotone brom die onze botten deed rammelen terwijl hij steeds dieper stootte. Boven en achter hem waren de bladeren wilgegroen, amber, doorschijnend jade, klanken open en eenzaam als fluiten en hobo's. Een vogel zong en de noten vielen omlaag als vuurvonken.
Er was geen inspanning, geen schok. Bela's kracht absorbeerde die. Zijn pik, geplet tussen mijn heup en zijn buik, veerde terug na elke stoot, nog eens, nog eens, terwijl Paul via mij naar het lichaam van zijn broer stootte. Er was geen angst dat het licht in de verte een zinsbegoocheling of een valstrik was. Deze deur zou niet dichtslaan als ik dichterbij kwam. Een betoverende loper van kleuren en geluid werd voor me uitgerold, mijn bloed verzengde me toen ik door de tunnel werd gedragen, sneller, verder, naar het licht toe.
VRIJ. VRIJ. VRIJ.

En ik viel toen Paul achterover viel. Bela spreidde mijn armen en benen uit zodat ik kon uitrusten op Paul. Hijgend, wachtend en hijgend. Pauls gezicht straalde verwondering uit, zijn buik trilde onder mijn hand, zijn ribben gingen snel op en neer. Hij legde zijn handen op mijn rug om mijn hart een uitweg te horen kloppen. Bela knielde over ons heen, nog niet klaargekomen, zijn pik hard en droog, knabbelend aan mijn natte mos. Wat was hij sterk geweest. En zo lief. Ik lachte naar Paul en tilde mijn heupen op.
Met een soepele beweging was Bela in me en wees, via mij, naar Paul. We lagen stil, voelden nog het naschokken van Paul, het zilte schuim dat hij in me had gepompt. Bela's handen tilden mijn heupen hoger de lucht in, tot ik met mijn voorhoofd tegen Pauls buik lag. Wat een intelligente, nieuwsgierige pik had Bela. Hier? Deze kant op? Zo?
Pauls uitgeputte pik bewoog zich om mijn antwoord te horen. Dit zijn de woorden geschreven in vlees. We spraken ze pik tot kut zonder herinneringen aan het verleden of angst voor de toekomst:
Jij bent mijn doelwit, ik jouw pijl. O, verwond me, verwond me.
Dik, glibberig glijden over die vleespaal. Paul zacht fluweelsatijn tegen mijn mond, Bela schurend in me als haaievel. Mijn lippen opgezwollen, mijn keel rauw, elke porie van mijn lichaam opende zich als een sluisdeur. Meer, ja, meer, daar. O, daar!
Dichterbijkomend, toenemend. Goud onder druk vervaagt, stroomt - gesmolten - ontvlamt. Jij bent, ik ben, we worden rivieren van vurig goud. Wie zou willen wegvluchten, wie zou zich willen verbergen voor zo'n schitterende verwoesting?
Paul boog zijn rug en beukte tegen mijn schaambeen aan. Bela's ballen, die ons blusten, voegden zich bij ons in een vloeibare stroom van liefde.
We bedreven de liefde. Met z'n drieën.
Viel opnieuw, uitbarsting van goud, betovering van klanken, niet wetend waar de een begon en de ander ophield.

Bela schonk wijn in en schilde rijpe perziken uit zijn picknickmand. Een roze blos ging door het gouden vruchtvlees naar de rode pit, en even dacht ik dat ik hoorde hoe dat geluid klonk. Maar toen was het verdwenen. Hij voerde ons met zijn vingers, en het zoete sap droop als honing. We lachten zonder te spreken, pakten het restje wijn en dronken het staande in het groene water op. We wasten elkaar.
Toen het tijd was om op te stappen, was aankleden iets vreemds geworden. Het was een raar gevoel om zoveel lagen tussen ons aan te trekken: zacht katoen van Pauls onderbroek, koele gladheid van zijn uniformgespen. De broers kusten me in mijn kleren, verbaasden zich over de hoeveelheid sluitingen: haakjes, lusjes, elastiek. Paul tilde mijn groene onderrok op en liet hem vallen om de ruches te zien uitwaaieren. Ze keken hoe ik mijn haar kamde en vastspeldde. Paul hield mijn jurk voor me op als een jas. Bela maakte de knopen vast en strikte de linten, precies op de plaats waar ik ze had gekreukt.
Hij liet de linten door zijn hand glijden, roze, lila, blauw. Liet ze vallen. `Niemand kan zien dat ze losgeknoopt zijn geweest.' Geheimen, dacht ik, zijn als de gevangene die zijn arm door de tralies steekt: Laat me eruit, laat me eruit. Stilte is wat overblijft als de bewaker naar huis is gegaan en de gevangene is vrijgelaten.