< 1 pagina terugbladeren
Ik zag Isabelle terug op de luchthaven van Marignane. Ze zag er zorgelijk uit, geheimzinnig, bijna ongerust, en ik stelde haar geen vragen over haar onverwachte aankomst. Ze zei me dat ze naar de visafslag moest. De visgeur, die uitgewasemd werd door de beelden uit een droom, had in haar een essentieel waterleven wakker gemaakt, een vroegere periode tot leven gewekt toen haar lichaam een soort aal was, misschien een kikker, voor ze een zeemeermin werd. Ze dronk koffie en bestelde tot mijn grote verbazing, een droge witte wijn, waarbij ze duidelijk maakte dat ze een witte Macon wilde. Ik weet niet of de kelner met deze subtiliteit van een wijnkenner instemde, maar hij bracht een bol glas witte wijn, en zette het voor Isabelle neer, terwijl hij haar goed opnam: 'Alstublieft, de Màcon: Isabelle dronk hem in één teug leeg met een strakke blik op de kelner, zette haar over elkaar geslagen benen naast elkaar, haalde diep adem en vertelde me, toen de ober vertrokken was, haar droom. Ze bevond zich in een hotelkamer (of een ziekenhuiskamer ), een gesloten universum, een vertrek zonder contact met de buitenwereld, waar zij op het bed lag, alleen. Uit de grond kwamen vissen, zilverkleurige, glanzende, natte, dikke zeevissen die handig opdoken uit de vloer, nu eens de kop, dan weer de staart. Ze kwamen slechts gedeeltelijk tevoorschijn, kropen, bewogen zich, spartelden, en ze had het eigenaardige gevoel van levend gekrioel onder haar lichaam, van een waterborreling, die ze zag en voelde, maar waaraan ze niet kon meedoen, omdat ze op het bed lag, zonder zich te kunnen bewegen. Het bed was van koper, en de poten waren veel te hoog voor haar om één van deze vissen die haar aantrokken zelfs maar aan te kunnen raken, ook al strekte ze haar armen uit, en toen ze zo'n dwingend verlangen voelde om hen aan te raken, merkte ze dat ze vastgebonden was, dat haar twee handen aan de metalen staven waren samengebonden: 'Dat ik gekluisterd was, deed mijn verlangen nog toenemen: mijn naakte lichaam verzette zich, mijn billen wreven wanhopig over de lakens, mijn open dijen waren uitnodigend. Onder mij dansten de vissen verder, alsof ze me luidkeels gelokt of verleid hadden. De sirenes, ik hoorde de lokzang van de sirenes, en de boeien van mijn armen beletten me dit zeeleven te bereiken, dat me in zijn ban hield. Was ik zelf een zeemeermin die haar armen in plaats van haar benen had opgeofferd om zo te worden? Mijn benen waren maar al te levend, en mijn lichaam was niets dan een begerig geslacht dat door de vissendans opgewonden raakte.' Isabelle liet geld achter op het cafétafeltje. Er heerste een geweldige drukte op de afslag op dit uur van de ochtend, en ik werd onbezonnen door zo'n uitbundigheid, een beetje dronken door de zee en het lawaai. Isabelle leek vastbesloten, in beslag genomen. Onverschillig voor de verwensingen van de verkopers liep ze tussen de stands van de visboeren en vervolgde haar weg door de gangen, terwijl ze naar iets op zoek scheen te zijn. Haar witte jurk was een beetje doorschijnend in het licht, haar goudbruine doorweekte sandalen sleepten een alg mee, en ons toeristentweetal trok de aandacht. Isabelle was nog steeds op zoek, zonder me iets van haar plan te verklappen. Ze keek niet zozeer naar de vissen maar naar de visverkopers, of beter gezegd, haar blik ging van de stands naar de handelaars en van de handelaars naar de stands, en het werd duidelijk aan de manier waarop ze de mannen monsterde die haar nieuwsgierig begonnen op te nemen, dat ze geen gewone huisvrouw was op zoek naar een vissoep. Plots greep ze me bij de arm: 'Kom, Marie-Ange, ik houd niet van deze moderne afslag. Je kunt de zee niet zien, er wordt niets bij opbod verkocht, je kunt niets ruiken, het is ijskoud: Inderdaad, ondanks de hitte merkte ik dat ze rilde. 'Ik heb het koud; zei ze. 'Laten we naar de VieuxPort gaan: Daar, op het trottoir, voor het vierkante visnet dat fonkelde van het water, tussen verkopers van hoeden, ballen en kouwe drukte, losten de vissers hun vissen, die de vrouwen verkochten op blauwe houten uitstaltafels. Isabelle leek uitgeput. Ze ging recht op een wit met groene boot af die juist aanlegde, riep de vissers, haalde geld tevoorschijn, in bankbiljetten van vijfhonderd frank. De boot lag vol zilverkleurige, nog levende, springende sardienen, enkele zeebrasems, een kist rose, nogal angstaanjagende vis, waarvan ze me vertelden dat het schorpioenvis was, en lange opgerolde reptielen, zoals paling. Deze laatste schenen Isabelle te fascineren. Ik weet niet wat mijn vriendin met de vissers afgesproken had, maar ze hielpen ons in de boot en deden ons plaatsnemen tussen kisten met vis, ondanks het gescheld van hun vrouwen aan wal, die niet begrepen waarom zij hun koopwaar niet uitgeladen hadden. Het zee-uitstapje op zich leek niemand te verbazen, en de vissers verheugden zich bij de gedachte aan een vispartijtje met Parisiennes. Isabelle trok haar sandalen uit, greep een nog levende sardien beet, en stak die tussen haar tenen. Ze was in gedachten verdiept, met trillende neusvleugels, haar lippen lichtjes van elkaar. Zij duwde haar hand in de kist met vis, en keek ondertussen aandachtig naar de forten van Saint-Jean en Saint-Nicolas die in de verte verdwenen, zij streelde de sardienen, duwde haar arm tot aan haar elleboog onder, dompelde wellustig haar hand steeds opnieuw in de blinkende vissen. Haar linkerhand steunde op de kist, haar hals was kaarsrecht: met gespannen gezicht stond ze bewegingloos, haar starende blik leek op de loer te liggen. Terwijl we langs Saint - Jean voeren, bemerkte ik dat ze geen slipje aan had. André, de visser aan het roer van het groene bootje, wierp blikken in de richting van Isabelle, die gebogen en met gespreide benen haar aandacht richtte op haar voeten die zij met spartelende sardienen kietelde. Philippe was naar mij gekomen, want we waren nog maar nauwelijks de oude haven uit, of ik begon zeeziek te worden. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om een arm om mijn nek te leggen en mijn borsten te betasten. 'Het is een punter: zei hij. 'Wat?' 'De schuit, natuurlijk. Een punter uit Marseille, en een goede: zei hij terwijl hij in lachen uitbarstte. 'Daar gaan we!' Inderdaad, de boot begon op de golven te slingeren, en Philippe hield me om mijn middel vast, terwijl zijn hand onder mijn T-shirt gleed. Hij nam mijn rechterhand, legde die op zijn gulp en brulde in mijn oor, om de wind te overstemmen: 'Dat ook, dat is ook een punter, de beste gulp van Vieux-Port!' Plots slaakte Isabelle een kreet: 'Kijk, Marie-Ange.' Zij tilde haar rok op tot aan haar taille, ging met haar achterste op de sardienen zitten, voor de ogen van de verblufte vissers. 'Nee maar! Mijn hemel!' Isabelle had vissen tussen haar dijen, er sprongen er rond haar billen, een knorhaan spartelde in haar gleuf. Zij trok haar jurk uit. André zag er ongerust uit: 'Ga liggen, juffrouw, ze kunnen u zien.' Isabelle kroop met moeite uit de kist sardienen, kieperde de hele inhoud over het dek van de boot en ging erbovenop liggen, streelde haar borsten, haar buik, haar dijen met de nog levende sardienen. 'Toe maar, Marie-Ange, andere vissen, zeebaars, knorhaan, zeebrasem, gladde en zachte, en vooral paling, zeepaling, makreel, vis: het is een wonderbaarlijke visvangst.' Ik werd steeds misselijker en de uitwaseming van de geplette vis verstikte me. We waren het chàteau d'If voorbij, daarna Frioul en Pommègues, en de schuit stevende naar open zee. Dubbelgevouwen wankelde ik naar de andere bakken vis die ik over Isabelle uitstortte, die buiten zichzelf van genot was. Vlak bij haar gehurkt werd ik door hevig kokhalzen overvallen en ik gaf over. Philippe kwam waggelend als een dronkaard naar mij. Op handen en knieën hield hij mijn buik vast en betastte me met zijn ruwe vingers. Ik kroop tot aan de reling en boog overboord, me vastklampend aan de balustrade. Philippe stond achter mij, een hand in mijn rok, dook in mijn slipje, deed mijn dijen uiteen. Ik liet me meesleuren door de beweging, vastgeklampt aan de rand van de boot, terwijl hij me nam, schudde, omvergooide, hij stond triomfantelijk met zijn gezicht naar de hemel gewend, zijn broek open, nauwelijks naar beneden geschoven, zijn bovenlijf was bruin en behaard. De zon zinderde en het hemelblauw was ondraaglijk fel. Met grote intensiteit schudde de man de boot, bracht mijn lichaam in de war, het water in beroering. André had het anker uitgegooid en ging naar Isabelle die te midden van vissen zichzelf bevredigde. Scheldend op die vissensmeerlapperij was hij op mijn vriendin gaan liggen en neukte haar. Ik zag hoe zijn roede binnendrong, kwam en ging, glanzend, nat. Ik zei tegen Isabelle: 'Zeepaling', en plaagde haar oor met een druipend sardientje. In de bewegende uiting van haar genot verpletterde Isabelle met haar hoofd de bloederige vissen die uit hun ingewanden een vreselijke stank deden rijzen. Haar oren hingen vol bloed en slijm. André stond weer op: 'Verdomme, wat een stank', en hij ging overboord pissen. Isabelle vroeg me haar oren te likken, en haar nek, en ook haar poesje, vispoes. De wrange geur van vis en darmen deden me kokhalzen. Het water op de bodem van de boot was rood, ondoorzichtig, verspreidde een brakke geur, een mengeling van urine en verrotting. Ineengedoken haastte ik me naar de rand om te kotsen. De gal waaide recht terug in mijn gezicht en kleefde in mijn haar. Ik werd zo door spierkrampen overspoeld, dat ik niet meer wist of ik klaarkwam of niet. Philippe zat op de bank en trok zich af terwijl hij naar me keek. Hij nam me in zijn armen, verkende haastig mijn lichaam en zijn mariene openingen. Ik slingerde mijn benen om hem heen, schrijlings over zijn dijen, en terwijl hij met een heupbeweging mijn geopende geslacht spreidde, ging ik zitten op zijn rechtopstaande lul die me doorboorde, diep in mij tot een kreet weergalmde. De boot slingerde, en ik was ondersteboven van deze man, die mijn lichaam, mijn billen optilde, in mijn schoot dook, van voor- naar achtersteven, en ik brulde, droop, danste op hem, reed op hem, ja ik ook, met zout op mijn tong, kleverige haren, losbarstend in golven van een eindeloos hoogtepunt. |